| De klimaatverandering, de energietransitie, een nieuwe aanpak van voedselproductie ... De open ruimte in Vlaanderen krijgt veel vragen te verwerken. “Als we de inspanningen van overheden en lokale coalities bundelen, kunnen we de verschillende uitdagingen sneller aanpakken”, stellen Toon Denys van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) en Joachim Declerck van Architecture Workroom Brussels (AWB). |
Zowel de Internationale Architectuur Biënnale in Rotterdam en Brussel (IABR) als het Open Ruimte Platform (waar de VLM deel van uitmaakt) focussen dit najaar op versnelling. Het thema van de IABR is ‘The Missing Link’, terwijl het Open Ruimte Congres op 25 oktober ‘Op zoek naar versnelling’ heet. Hoe pakken we de uitdagingen voor de open ruimte sneller en beter aan?
Stap voor stap aan oplossingen werken is geen optie?
Joachim Declerck van Architecture Workroom Brussels: “Experts in open ruimte schatten dat, als we met de huidige methodes verder werken, we pas in 2250 de doelen voor 2050 kunnen bereiken. Zo’n twee eeuwen te laat dus. Hier en daar iets optimaliseren of compenseren is niet genoeg, onze hele samenleving moet fundamenteel anders: ons bodemgebruik, ons watergebruik, onze landbouw … Zo’n grote opgave vraagt om nieuwe methodes en om versnelling.”
Toon Denys, gedelegeerd bestuurd van de VLM: “In plaats van de opwarming van de aarde af te remmen, zien we dat die nog sneller gaat. Dat is ook voor veel andere uitdagingen zo. Daarom streeft de VLM naar versneling. In 2013 zijn we gestart met het Open Ruimte Platform, samen met het Departement Omgeving, de Vereniging van de Vlaamse Provincies (VVP) en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). Uit een eerste toekomstverkenning bleek dat alle doelen voor de open ruimte samen een gigantische opgave vormen. Europa stelt hoge eisen, onder meer in de Nitraatrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water en de klimaatakkoorden. Daar komen nog de doelen van de Vlaamse overheid bij. Als we project per project werken, duurt het te lang. Daarom pleit het Open Ruimte Platform voor een programma-aanpak, waarbij de overheid lokale actoren een kader biedt om aan concrete projecten te werken zonder de overkoepelende doelen uit het oog te verliezen.”
Vraagt een geïntegreerde aanpak niet net meer tijd?
Toon Denys: “Op korte termijn wel. We moeten nog veel bijleren over het coachen en begeleiden van lokale coalities. Maar hoe vaker we die programma-aanpak herhalen, hoe vlotter het zal gaan. Door steeds vaker samen te werken, kan zowel de kennisopbouw als de concrete realisatie van projecten sneller verlopen.”
Joachim Declerck: “We kunnen de complexiteit van de uitdagingen niet langer negeren. De afgelopen jaren hebben we onze aanpak van problemen vaak gereduceerd tot de ingrepen die praktisch haalbaar waren. Daardoor zijn we blijven stilstaan. We moeten naar een aanpak waarmee we meer realiseren dan op dit moment haalbaar is. Met ‘we doen wat we kunnen’ komen we er niet. Alles hangt samen, dus moeten we vanuit die samenhang gaan werken. Als je het watervraagstuk diepgaand wilt aanpakken, moet je ook kijken naar landbouw, waterconsumptie, de inrichting van het landschap … Die complexiteit moeten we omhelzen, in plaats van ze op te delen in behapbare porties.”
Gebiedsgerichte coalities halen vaak goede resultaten, maar hun invloed blijft beperkt. Hoe kunnen we de inspanningen van lokale actoren beter benutten?
Joachim Declerck: “Lokale actoren hebben niet alleen veel kennis van de omgeving, maar ook de drive om die omgeving te verbeteren. Overheden kunnen lokale coalities een doelgericht kader bieden waarbinnen ze aan concrete projecten kunnen werken. Alleen met overleg en samenwerking kunnen we complexe uitdagingen het hoofd bieden. Daarbij hebben we horizontale en verticale samenwerking nodig: zowel tussen overheden onderling als tussen overheden en lokale coalities. De titel van de Architectuur Biënnale is niet voor niets ‘The Missing Link’: op dit moment gaapt er een kloof tussen de doelen die we stellen en de inspanningen die we doen om die doelen te halen. Met meer samenwerking kunnen we die kloof dichten.”
Samen met acht overheids- en kennispartners heeft de VLM het concept van een programma-aanpak vertaald naar een eerste concreet project: Water-Land-Schap. Hoe gaat dat in z’n werk?
Toon Denys: “Water-Land-Schap focust deels op de klimaatverandering, maar ook op de gebrekkige waterkwaliteit op heel wat plaatsen in Vlaanderen. Het programma wil waterproblemen in landelijke gebieden oplossen in samenwerking met de gebruikers van het gebied, zoals landbouwers, dorpsbewoners, bedrijven en landschapsbeheerders. Een eerste oproep voor projecten leverde veertig kandidaten op. Veertien lokale coalities hebben we geselecteerd om kwalitatieve projecten mee te ontwikkelen. Een multidisciplinair programmateam ondersteunt hen met kennis en expertise.”
“De lokale coalities zijn alvast enthousiast. Het gaat vaak om mensen die al langer goede ideeën hadden en nu begeleiding krijgen om die te realiseren. De overheid speelt de rol van katalysator: door een kwalitatief kader aan te bieden, worden de concrete inspanningen versneld. Een programma-aanpak is in Europa nog zeldzaam, maar hopelijk kunnen we Vlaamse en Europese overheden inspireren om meer met elkaar en met lokale coalities te gaan samenwerken.”
Meer informatie