Op 18 december 2024 keurde de Vlaamse Regering aanpassingen aan het Mestdecreet goed.
In het kort: - Er komen bemestingsreducties in gebiedstype 1, 2 en 3 maar ook terugverdienmethodes.
- Twee gebiedsgerichte maatregelen
- De mestrechten gaan naar de gebruiker van de hoofdteelt
- Verstrengde bedrijfsbenadering voor bemesting
De gebiedsgerichte aanpak van MAP 6 blijft bestaan. Vlaanderen blijft dus ingedeeld in 4 gebiedstypes. Begin januari wordt de nieuwe kaart met de gebiedstypes die van toepassing zijn voor 2025 en 2026 gepubliceerd op de website van de VLM. In gebiedstype 0 is de waterkwaliteit goed maar in de gebiedstypes 1, 2 en 3 moeten nog inspanningen geleverd worden. Hoe groter de doelafstand tot een goede waterkwaliteit, hoe groter de inspanningen.
Gebiedstype |
Niet-nitraatgevoelige teelten |
Nitraatgevoelige teelten |
Gebiedstype 1 | -0% | -5% (kan volledig wegvallen bij goede landbouwpraktijken) |
Gebiedstype 2 | -10% (kan volledig wegvallen bij goede landbouwpraktijken) | -20% (kan gedeeltelijk wegvallen bij goede landbouwpraktijken, tot -5%) |
Gebiedstype 3 | -20% (kan volledig wegvallen bij goede landbouwpraktijken) | -30% (kan gedeeltelijk wegvallen bij goede landbouwpraktijken, tot -10%) |
Er zijn 2 gebiedsgerichte maatregelen: - Reductie van de bemestingsnorm werkzame stikstof: de maximale bemestingsnorm voor werkzame stikstof wordt verminderd in functie van het gebiedstype en de teelt op het perceel. Landbouwers kunnen die reducties (gedeeltelijk) terugverdienen door het uitvoeren van goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken. De uitvoering van duurzame praktijken is geen verplichting, maar wordt aangeraden en verhoogt de maximaal toegelaten bemestingsnorm. Naast de inzaai van vanggewassen zullen nog andere praktijken voorzien worden. In de loop van 2025 komt hier meer duidelijkheid over.
- Mesttransport verplicht door erkend mestvoerder: elk vervoer van vloeibare dierlijke mest naar percelen in gebiedstype 2 en 3 moet door een erkend mestvoerder gebeuren. Deze maatregel blijft bestaan maar moet al toegepast worden vanaf 1 juli 2025 in plaats van 1 augustus.
De vrijstelling van deze gebiedsgerichte maatregelen, op voorwaarde van een goede bedrijfsevaluatie op basis van nitraatresidumetingen blijft bestaan. De gebiedsgerichte vanggewasregeling in gebiedstype 2 en 3 uit MAP 6, waarbij een doelareaal moet ingezaaid worden met vanggewassen, is geschrapt. De basisvanggewasmaatregel uit MAP 6 blijft wel behouden. Dat impliceert dat op alle percelen in gebiedstype 1, 2 en 3 (met uitzondering van zware kleigrond) waar de hoofdteelt uiterlijk op 31 augustus wordt geoogst, een vanggewas moet ingezaaid worden tegen uiterlijk 15 september (behalve als een nateelt wordt ingezaaid). Ook de aanhoudperiode voor vanggewassen blijft ongewijzigd ten opzichte van MAP 6.
Mestrechten voor de gebruiker van de hoofdteelt Waar MAP 6 de bemestingsrechten al aan het gebruik van de hoofdteelt koppelde in gebiedstype 2 en 3, wordt dat nu uitgebreid naar gebiedstype 0 en 1, heel Vlaanderen dus. De bemestingsrechten worden voortaan toegekend aan de gebruiker van de hoofdteelt en niet langer aan de gebruiker van 1 januari. De gebruiker van de hoofdteelt draagt de grootste financiële risico's (vb. teeltmislukking) en wordt verantwoordelijk voor het correct naleven van de conditionaliteit in het kader van het GLB, voor eventuele steunmaatregelen (ecoregelingen, beheerovereenkomsten, agromilieuklimaatmaatregelen) én voor de bemesting van de percelen. Met deze maatregel wordt de aangifte van de gebruikspercelen in de verzamelaanvraag sterk vereenvoudigd. Enkel nog de gebruiker van de hoofdteelt moet een verzamelaanvraag indienen zowel voor het GLB als voor het Mestdecreet.
Verstrengde bedrijfsbenadering voor bemesting Net als bij MAP 6, is het nog altijd mogelijk om op perceelsniveau meer te bemesten dan de toegekende bemestingsnorm, zolang op bedrijfsniveau geen overschrijding plaatsvindt. Tijdens MAP 6 kon op perceelniveau tot het dubbele van de stikstofbemestingsnorm worden bemest, zolang de afzetmogelijkheid voor dierlijke en werkzame stikstof op bedrijfsniveau niet overschreden werd. De bemesting wordt beperkt tot 125% van de norm werkzame stikstof en tot 150% van de norm dierlijke stikstof. Voor gebruik van vaste dierlijke mest geldt een uitzondering.
|